Uit een recente uitspraak van de Hoge Raad blijkt maar weer eens te meer hoe belangrijk de vaste verdeelsleutel is bij kosten voor gemene rekenening. De strengere regels schrijven zelfs voor dat een vastgestelde verdeelsleutel nooit mag worden gewijzigd. In onderstaande samenvatting van de uitspraak een voorbeeld van een samenwerking tussen twee onderwijsinstellingen.
Per 1 januari 2009 heeft belanghebbende het bestuur van de scholen voor het openbaar primair onderwijs, openbaar speciaal onderwijs en openbaar (voortgezet) speciaal onderwijs in B overgenomen van de gemeente B. Op 15 oktober 2009 heeft belanghebbende een samenwerkingsovereenkomst met D gesloten, die strekt tot samenwerking op het gebied van de ondersteuning en ontwikkeling van het onderwijs en gezamenlijke huisvesting. Hiertoe richten partijen gezamenlijk een bedrijfsbureau op, waarin alle ondersteunende taken worden ondergebracht. Afgesproken wordt dat belanghebbende in eerste instantie alle kosten betaalt van het betrokken personeel en de overhead en dat partijen een verdeelsleutel overeenkomen op grond waarvan belanghebbende kosten doorberekent aan D op basis van leerlingenaantallen. In een latere overeenkomst (2011) gaan belanghebbende en D uit van een vaste verdeelsleutel op grond van de leerlingenaantallen per 1 oktober 2009. In de onderhavige tijdvakken heeft belanghebbende de kosten waarop de samenwerkingsovereenkomst betrekking heeft, afgerekend in de verhouding 77,86 : 22,14. In geschil is of belanghebbende omzetbelasting verschuldigd is over de aan D doorberekende kosten. Belanghebbende is van mening dat sprake is van kosten voor gemene rekening; de inspecteur bestrijdt dit.
De rechtbank oordeelt dat in de eerste overeenkomst geen sprake is van een vaste verdeelsleutel en dat de overeenkomst D de mogelijkheid biedt om zich eenzijdig aan de risico`s te onttrekken. Hoewel in de latere overeenkomst wel een vaste verdeelsleutel is opgenomen, kan dit niet terugwerken naar het begin van de samenwerking tussen belanghebbende en D. Uit de gesloten vaststellingsovereenkomst blijkt, aldus de rechtbank, voorts niet dat D evenals belanghebbende verantwoordelijk was voor de kosten van het bedrijfsbureau. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van feiten en omstandigheden die de conclusie rechtvaardigen.
Vragen over de kostenverdeling van uw samenwerking? Neem contact op met HORLINGS Onderwijsaccountants.