Het ABP berekent ieder jaar aan het begin van het kalenderjaar de nieuwe pensioengrondslag en de premies. Op basis hiervan dient een onderwijsinstelling de pensioenpremie af te dragen aan het ABP. Omdat er gedurende het jaar tussentijdse verhogingen plaatsvinden van de salarissen, wordt de pensioenafdracht ook verhoogd in het nieuwe jaar (jaar T) als gevolg van deze verhogingen in het jaar daarvoor (jaar T-1). Dit wordt bereikt door een extra verhoging toe te passen van de premiegrondslag in jaar T, vanwege de salarisstijging in T-1.

Forse verhoging
Voor 2023 is verhoging van de pensioenpremie fors groter in verband met de grote loonsverhoging in 2022. Als voorbeeld nemen we een L11 docent die op 01 januari 2022 in de eindtrede van de L11 schaal zat.
Het fulltime salaris was toen 4.534 euro per maand, waardoor de pensioengrondslag grofweg bestond uit de rekensom : ( 4.534 x 12 ) + 8% vakantietoeslag + 8,33% eindejaarsuitkering is een pensioengrondslag van 63.292,83 (let op: de daadwerkelijke berekening is een stuk ingewikkelder, maar hiermee is circa 95% van de opbouw verklaard). In juni 2022 is de CAO aanpassing naar de vo-schalen toegepast, waarbij L11 werd aangepast naar LC en er vanuit de eindtrede L11 in de 1 na laatste LC-trede werd gekomen, waarbij het salaris op € 4.804 uitkwam. In juli werd dit aangepast naar € 5.032 en in augustus werd dit vanuit de periodieke verhoging aangepast naar € 5.329 per maand.

Variabel loonbestanddeel
Zoals gezegd, bij een salarisverhoging met terugwerkende kracht werkt de verhoging nog het gehele jaar door in de pensioengrondslag voor het opvolgende jaar. De pensioengrondslag wordt niet met terugwerkende kracht aangepast, maar de maandelijkse verhogingen worden door ABP als een variabel loonbestanddeel gezien die in het opvolgende jaar meegenomen dient te worden in de pensioengrondslag.
In dit voorbeeld wordt dan in 2023 de pensioengrondslag € 80.250,89 , namelijk: (5.329 x 12) + (het variabele deel, de terugwerkende kracht aanpassing over 2022) van 4.804 -/- 4.534 x 12 is 3.240 euro + 8% VT + 8,33% EJU + 500 eenmalige uitkering + 1.591,09 bindingstoelage. Oftewel : de grondslag neemt in 1 jaar tijd bijna € 17.000 toe. Dit is exceptioneel maar wel degelijk realiteit.

Meerdere antwoorden mogelijk
Accountants geven verschillende antwoorden op de vraag of er voor de verhoging in 2023 die toeziet op 2022 al een voorziening mag worden gevormd. Wellicht is een aanwijzing dat in 2022 reeds de bekostiging van OCW is ontvangen voor de pensioenpremie, maar dit is niet doorslaggevend. Gesteld kan worden dat de premie die in 2023 wordt betaald, samenhangt met de verhoging uit 2022. Dit pleit ervoor om een voorziening te vormen. Aan de ander kant kan er worden gesteld dat de werkgever (de onderwijsinstelling) in jaar T-1 de vereiste premie heeft betaald van de medewerkers en dat er per balansdatum geen verplichtingen meer zijn van de werkgever jegens de werknemer. Dan zou er geen voorziening kunnen worden gevormd. De casus is door de PO Raad ingebracht bij de verslaggevingsgroep onderwijs met het verzoek hierover een uitspraak te doen.
Overigens, een begrotingstool als Cogix houdt geen rekening met de verhoging van de pensioenpremie. Daarvoor dient een handmatige aanpassing te worden gedaan. Dat zou bij veel besturen tot vervelende verrassingen kunnen leiden in 2023.

Aanmelden Nieuwsbrief

 
Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan gratis in voor onze Nieuwsbrief en ontvang nieuws en wetenswaardigheden rondom de onderwijs financiën!

You have Successfully Subscribed!