Zoals bekend kunnen vanaf 1 januari 2019 de kosten van groot onderhoud niet langer direct ten laste worden gebracht van de exploitatie. De Richtlijnen voor de jaarverslaggeving gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud per gebouw én per onderhoudscomponent tussen de momenten van het uitvoeren van het groot onderhoud (onderhoudscyclus).

Veel po- en vo-besturen werken anders: die bepaalden de kosten over het gehele onderhoudsplan van de onderwijspanden en deelden deze vervolgens door de looptijd van het onderhoudsplan. Dat leidt jaarlijks weliswaar tot een min of meer gelijkblijvende dotatie aan de voorziening groot onderhoud, maar deze kan te laag of te hoog van omvang zijn in vergelijking met de RJ-methodiek. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met individuele onderhoudscomponenten waarvan de onderhoudscycli doorlopen tot na de periode van de huidige onderhoudsplanning.

Hoewel door het bepalen van de onderhoudsvoorziening per component de daadwerkelijke uitgaven aan groot onderhoud niet zullen toenemen, kunnen de jaarlijkse lasten wel hoger liggen. Daardoor kan dit een negatieve effect hebben op de hoeveelheid middelen die besturen ter beschikking hebben voor het primaire proces. Daarom kiest de Raad voor de Jaarverslaggeving voor een tijdelijke aanpassing van de Regeling jaarverslaggeving onderwijs voor de verslagjaren 2018 en 2019. Deze geldt voor besturen die voor verslagjaar 2017 een methode van kostenegalisatie voor groot onderhoud hanteerden zoals hierboven beschreven.
De RJ-werkgroep Onderwijs van de Raad voor de Jaarverslaggeving voert in samenwerking met de sectorraden en een aantal schoolbesturen de komende maanden een onderzoek uit. Dit moet leiden tot een verwerkingswijze in 2020 die aansluit bij de Richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving, waarbij rekening wordt gehouden met onderwijssector-specifieke aspecten.

De Raad voor de jaarverslaggeving en de PO-Raad denken dat de RJ-methodiek een negatief effect kan hebben. Wij benadrukken echter dat uit het geplande onderzoek ook kan blijken dat er volgens deze methodiek juist minder mag worden gedoteerd. De verslaggevingsregels in Nederland (die onderwijsinstellingen dienen toe te passen) zijn gebaseerd op internationale boekhoudregels. Deze boekhoudregels kennen niet een fenomeen als een onderhoudsvoorziening. Sterker, dat laten deze regels helemaal niet toe. In Nederland is de optie ‘onderhoudsvoorziening’ als het ware toegevoegd aan de internationale regels. Met als gevolg dat als je de verslaggevingsregels strikt uitlegt, uitgaven voor bijvoorbeeld het dak, luchtbehandeling en de kozijnen niet worden beschouwd als kosten groot onderhoud, maar als investeringen. Investeringen dienen te worden geactiveerd en mogen niet ten laste van de voorziening groot onderhoud worden verantwoord. Als dit soort kosten niet meer ten laste van de voorziening groot onderhoud mogen worden gebracht, zal de dotatie aan de voorziening juist (veel) lager zijn dan nu het geval is. Ook wanneer er dus een langere periode van onderhoudsplanning wordt aangehouden. En dan rijst de vraag: wat is nog het nut van het vormen van een voorziening voor groot onderhoud? Mogelijk zal uit het onderzoek blijken dat het beter is om af te stappen van het vormen voor een voorziening voor groot onderhoud, en kosten voor groot onderhoud alleen nog maar te activeren en hierover af te schrijven.

Wij kijken net als u met veel belangstelling naar de uitkomsten van het onderzoek.

Aanmelden Nieuwsbrief

 
Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan gratis in voor onze Nieuwsbrief en ontvang nieuws en wetenswaardigheden rondom de onderwijs financiën!

You have Successfully Subscribed!