De gemeente Borsele verzorgt vervoer voor leerlingen in het primair en voortgezet onderwijs en heeft daarvoor overeenkomsten gesloten met vervoersbedrijven. Deze bedrijven sturen de gemeente facturen met BTW. Heeft de gemeente recht op teruggaaf van de BTW? Of mag de gemeente de BTW compenseren via het BTW-compensatiefonds?

 

De Rechtbank in Den Haag oordeelt dat de gemeente geen recht heeft op BTW-aftrek of -compensatie. Het Hof van Den Haag oordeelt vervolgens dat de gemeente wél recht heeft op volledige BTW-aftrek. Wanneer de zaak uiteindelijk voor de Hoge Raad komt, worden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie (HvJ). Het HvJ oordeelt dat de gemeente een dienst onder bezwarende titel heeft verricht, maar stelt dat dit niet volstaat om vast te stellen dat sprake is van een economische activiteit. Hiervoor moeten, aldus het HvJ, alle omstandigheden waaronder de dienstverrichting plaatsvindt worden onderzocht. In dit kader dient een vergelijking te worden gemaakt met andere diensten van dit type economische activiteit, de omvang van de clientèle en het bedrag van de opbrengsten.
Bij het vaststellen van de bijdrage die aan de ouders in rekening wordt gebracht, houdt de gemeente rekening met de hoogte van het inkomen. Ouders met kinderen die vanwege een handicap niet zelfstandig met het openbaar vervoer kunnen reizen, komen onder voorwaarden in aanmerking voor gratis leerlingenvervoer. Hiermee krijgt de gemeente een gering deel van de gemaakte kosten terug, namelijk 3 procent. Dit geeft aan dat de ouderlijke bijdrage eerder gelijk moet worden gesteld met een heffing dan met een vergoeding. Er bestaat, door de asymmetrie van de kosten en opbrengsten, geen reëel verband tussen het betaalde bedrag en de verrichte dienst. Zodat er geen rechtstreeks verband bestaat tussen de verstrekte vervoersdienst en de bijdrage van de ouders. Bovendien verschillen de omstandigheden waarin de vervoersdienst wordt verricht van die waarin de activiteiten van personenvervoer in de regel worden verricht. De vervoersdienst kwalificeert, kortom, naar de mening van het HvJ niet als een economische activiteit zodat de gemeente niet is aan te merken als belastingplichtige.

Commentaar Horlings
Het oordeel van het HvJ laat zien dat de hoogte van de vergoeding, meer specifiek de verhouding tussen de kosten en opbrengsten, van belang kan zijn bij de beantwoording van de vraag of een activiteit voor de BTW kwalificeert als een economische activiteit. Dit arrest kan onder andere gevolgen hebben voor de ‘scholenconstructies’ waarbij een gemeente moet zorgen voor de huisvesting van scholen voor primair en voortgezet onderwijs en hiervoor een bijdrage uit het Gemeentefonds ontvangt, de opdracht geeft tot de bouw van een schoolgebouw en het schoolgebouw tegen een lage vergoeding overdraagt aan het bevoegd gezag. Tot op heden is door de Hoge Raad aangenomen dat als door de gemeente een lage, maar niet-symbolische vergoeding wordt ontvangen, er sprake is van een economische activiteit. Omdat de levering van een nieuw schoolgebouw belast is met BTW leverde dit de gemeente een volledig recht op aftrek van de BTW op de bouwkosten op, tenzij sprake was van misbruik van recht. Dit arrest van het HvJ maakt duidelijk dat de levering van het schoolgebouw tegen een lage, maar niet-symbolische vergoeding niet zonder meer kwalificeert als een economische activiteit.

Aanmelden Nieuwsbrief

 
Wilt u op de hoogte blijven? Schrijf u dan gratis in voor onze Nieuwsbrief en ontvang nieuws en wetenswaardigheden rondom de onderwijs financiën!

You have Successfully Subscribed!