Zo besteed je leermiddelen aan

Zo besteed je leermiddelen aan

Besturen in het vo en po investeren veel geld in leermiddelen. Scholen vallen, omdat ze gefinancierd worden door de overheid, onder de aanbestedingsplicht. Het aanbesteden van leermiddelen is vaak een flinke klus waar veel bij komt kijken. Schoolbesturen verliezen die handigheid vaak ook weer, omdat ze meestal maar eens in de vier à vijf jaar aanbesteden.

Om die reden hebben Kennisnet en SIVON samen met schoolbesturen ervaringen en best practices op een rij gezet. Deze kunnen schoolbesturen helpen bij hun aanbesteding. De best practices besteden aandacht aan de verschillende fases van aanbesteding: de voorbereiding door de school; verkenning van de markt; inrichting van de aanbesteding; formulering van de vraag met behulp van een Programma van Eisen (PvE); voorwaarden in de aanbesteding; en contractmanagement.

U vindt alle tips in de publicatie ‘Best practices voor het aanbesteden van leermiddelen’.

Seminar op 14 januari: save the date!

Hoofden van de financiële afdeling/controllers en hoofden van HRM/personeelszaken, opgelet! U bent samen van harte welkom op een seminar op dinsdagmiddag 14 januari 2020. Op de agenda staan twee onderwerpen die voor u beiden interessant zijn.

Horlings verzorgt een update over de wet- en regelgeving met betrekking tot de jaarrekeningcontrole, met accent op personeel-gerelateerde onderwerpen.

Organisatie-adviesbureau My Mind Farm verzorgt een presentatie gericht op het terugdringen van ziekteverzuim door het verbeteren van het werk/leefklimaat en onderhandelingsvaardigheden.
Tijdens de borrel na afloop is er gelegenheid tot ontmoeting en netwerken. Noteert u de datum alvast? In onze nieuwsbrief van begin november krijgt u meer informatie over het programma en de mogelijkheid tot inschrijven.

Checklist voor btw-positie commissaris

Na een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie (arrest van 13 juni 2019, zaak C-420/18) is de btw-positie van een commissaris/ toezichthouder onduidelijk. Volgens het Europese Hof verricht een lid van een RvC niet zelfstandig een economische activiteit, als hij:

– weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuur of de RvC,

– maar noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt,

– maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad,

– en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren.

De staatssecretaris heeft inmiddels, naar aanleiding van Kamervragen over dit onderwerp, aangegeven dat het arrest naar zijn mening onvoldoende duidelijkheid biedt om een algemene, voor iedere toezichthouder geldende beleidslijn in een beleidsbesluit vast te leggen. Pas na uitspraak van de Nederlandse Hoge Raad in een lopende andere zaak (betreffende btw-belastbaarheid van vacatiegelden) gaat de staatssecretaris opnieuw na of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.

Om nu succesvol te kunnen stellen dat er geen sprake is van btw-ondernemerschap zal moeten worden nagegaan of de positie van een commissaris/toezichthouder vergelijkbaar is met die van het RvT-lid uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Om dit na te gaan kunnen de volgende vragen* worden doorlopen:

1. Kan de commissaris de aan de RvC toegekende bevoegdheden individueel en op persoonlijke titel uitoefenen?
2. Kan de commissaris persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor schade aan derden bij de uitoefening van het commissariaat?
3. Wordt de commissariaatsvergoeding vastgesteld aan de hand van daadwerkelijke deelname aan vergaderingen of gewerkte uren?
4. Kan taakverwaarlozing ertoe leiden dat de commissariaatsvergoeding lager wordt vastgesteld?
5. Doet de commissaris investeringen, zoals de aankoop van een computer, om de functie van commissaris uit te kunnen oefenen?

Indien alle bovenstaande vragen met ‘nee’ kunnen worden beantwoord, is de betreffende commissaris/toezichthouder niet (langer) aan te merken als ondernemer voor de btw (op grond van de uitkomst van het Europese arrest). Wanneer de bovenstaande vragen echter met zowel ‘ja’ als ‘nee’ worden beantwoord is de btw-positie minder duidelijk.

Indien u nog vragen heeft over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met onze belastingadviseur Sander Gardebroek, sgardebroek@horlings.nl of 020 570 02 80.

* Deze vragenlijst verscheen eerder in de SDU-uitgave ‘belastingzaken’ in een artikel van de hand van mevrouw mr. Carola van Vilsteren.

Seminar op 14 januari: save the date!

Seminar op 14 januari: save the date!

Hoofden van de financiële afdeling/controllers en hoofden van HRM/personeelszaken, opgelet! U bent samen van harte welkom op een seminar op dinsdagmiddag 14 januari 2020. Op de agenda staan twee onderwerpen die voor u beiden interessant zijn.

Horlings verzorgt een update over de wet- en regelgeving met betrekking tot de jaarrekeningcontrole, met het accent op personeel-gerelateerde onderwerpen.

Organisatie-adviesbureau My Mind Farm richt verzorgt een presentatie gericht op het terugdringen van ziekteverzuim door het verbeteren van het werk/leefklimaat en onderhandelingsvaardigheden.

Tijdens de borrel na afloop is er gelegenheid tot ontmoeting en netwerken. Noteert u de datum alvast? In onze nieuwsbrief van begin november krijgt u meer informatie over het programma en de mogelijkheid tot inschrijven.

 

 

Checklist voor btw-positie commissaris

Checklist voor btw-positie commissaris

Na een recente uitspraak van het Europese Hof van Justitie (arrest van 13 juni 2019, zaak C-420/18) is de btw-positie van een commissaris/ toezichthouder onduidelijk. Volgens het Europese Hof verricht een lid van een RvC niet zelfstandig een economische activiteit, als hij:

– weliswaar op geen enkele wijze hiërarchisch ondergeschikt is ten aanzien van het bestuur of de RvC,

– maar noch in eigen naam, noch voor eigen rekening, noch onder zijn eigen verantwoordelijkheid handelt,

– maar handelt voor rekening en onder de verantwoordelijkheid van diezelfde raad,

– en evenmin het economische bedrijfsrisico draagt, aangezien hij een vaste vergoeding ontvangt die niet afhankelijk is van zijn deelname aan vergaderingen of van zijn feitelijk gewerkte uren.

De staatssecretaris heeft inmiddels, naar aanleiding van Kamervragen over dit onderwerp, aangegeven dat het arrest naar zijn mening onvoldoende duidelijkheid biedt om een algemene, voor iedere toezichthouder geldende beleidslijn in een beleidsbesluit vast te leggen. Pas na uitspraak van de Nederlandse Hoge Raad in een lopende andere zaak (betreffende btw-belastbaarheid van vacatiegelden) gaat de staatssecretaris opnieuw na of het mogelijk is om de btw-plicht van toezichthouders te verduidelijken in een beleidsbesluit.

Om nu succesvol te kunnen stellen dat er geen sprake is van btw-ondernemerschap zal moeten worden nagegaan of de positie van een commissaris/toezichthouder vergelijkbaar is met die van het RvT-lid uit de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie. Om dit na te gaan kunnen de volgende vragen* worden doorlopen:

1. Kan de commissaris de aan de RvC toegekende bevoegdheden individueel en op persoonlijke titel uitoefenen?
2. Kan de commissaris persoonlijk aansprakelijk worden gesteld voor schade aan derden bij de uitoefening van het commissariaat?
3. Wordt de commissariaatsvergoeding vastgesteld aan de hand van daadwerkelijke deelname aan vergaderingen of gewerkte uren?
4. Kan taakverwaarlozing ertoe leiden dat de commissariaatsvergoeding lager wordt vastgesteld?
5. Doet de commissaris investeringen, zoals de aankoop van een computer, om de functie van commissaris uit te kunnen oefenen?

Indien alle bovenstaande vragen met ‘nee’ kunnen worden beantwoord, is de betreffende commissaris/toezichthouder niet (langer) aan te merken als ondernemer voor de btw (op grond van de uitkomst van het Europese arrest). Wanneer de bovenstaande vragen echter met zowel ‘ja’ als ‘nee’ worden beantwoord is de btw-positie minder duidelijk.

Indien u nog vragen heeft over dit onderwerp, kunt u contact opnemen met onze belastingadviseur Sander Gardebroek, sgardebroek@horlings.nl of 020 570 02 80.

* Deze vragenlijst verscheen eerder in de SDU-uitgave ‘belastingzaken’ in een artikel van de hand van mevrouw mr. Carola van Vilsteren.

Zelfstandige Publieke Werkgevers hopen op meer invloed met eigen stichting

Alle sectororganisaties binnen het onderwijs hebben samen met de decentrale overheden waarmee zij participeren in de Zelfstandige Publieke Werkgevers (ZPW), een eigen stichting opgericht. Zo willen zij hun werkgeversrol versterken en samen meer invloed kunnen uitoefenen op belangrijke thema’s als het arbeidsmarktbeleid, banenafspraken, pensioen en de Wet normalisering rechtspositie ambtenaren.

Rinda den Besten, voorzitter van de ZPW en de PO-Raad: “We kunnen onze kennis delen en onze krachten bundelen, zodat we een belangrijke gesprekpartner zijn voor onder andere het kabinet, pensioenfonds ABP en andere werkgeversorganisaties.’’

ZPW behartigt de gemeenschappelijke werkgeversbelangen van de sectoren primair onderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs, universiteiten, onderzoeksinstellingen, universitair medische centra, gemeenten, provincies en waterschappen.

De stichting ZPW is opgericht op 23 mei 2019. Het bestuur bestaat naast Den Besten onder andere uit vertegenwoordigers van de VO-raad, MBO Raad, VSNU en de Vereniging Hogescholen.

De samenwerking met de kabinetssectoren blijft belangrijk, onderstreept het bestuur van de nieuwe stichting. Alleen krijgen de sectoren meer mogelijkheden om beleid en nieuwe wet- en regelgeving vanuit hun rol als werkgever te beïnvloeden.