Eenvoudiger bekostiging VO

Eenvoudiger bekostiging VO

Een nieuwe rekentool geeft bestuurders, schoolleiders, raden van toezicht, medezeggenschapsraden en leraren inzicht in de indicatieve herverdeeleffecten van de vereenvoudigde bekostiging. De tool is ontwikkeld door het ministerie van OCW en de VO-raad.

Voor deze tool is een voorlopige doorrekening gemaakt van het vereenvoudigde bekostigingsmodel. Zo krijgen gebruikers een idee van wat de vereenvoudiging betekent voor alle schoolbesturen. Voor de doorrekening is gebruik gemaakt van data van de bekostiging 2017 en de leerlingentelling van 1 oktober 2016.

De nieuwe bekostiging wordt bepaald door vier parameters:

  • een zelfde prijs voor leerlingen in de onderbouw en de bovenbouw van het algemeen vormend onderwijs: ongeveer € 6.800;
  • een zelfde prijs voor leerlingen in het praktijkonderwijs en leerlingen in de bovenbouw van het voorbereidend beroepsonderwijs: ongeveer € 7.700;
  • een vaste voet per hoofdvestiging: ongeveer €220.000;
  • een vaste voet per permanente nevenvestiging: ongeveer €170.000.

De hoogte van de parameters is indicatief en kan de komende jaren nog wijzigen.

Tool geeft indicatie

De werkelijke hoogte van de vier parameters wordt zo dicht mogelijk bij de werkelijke ingangsdatum bepaald. Hiervoor worden de meest recente gegevens gebruikt. De voorlopige doorrekening in de tool zal afwijken van de werkelijke hoogte van de parameters. Dit komt door wijzigingen in de leerlingaantallen, het aantal vestigingen en het totale beschikbare budget. Daardoor zullen ook de nieuwe bekostiging en de herverdeeleffecten per schoolbestuur afwijken.

Alleen basisbekostiging

De vereenvoudiging van de bekostiging betreft alleen de basisbekostiging in het voortgezet onderwijs. Dit betekent een herverdeling in het model van:

  • de lumpsumbekostiging voor personeel en exploitatie;
  • het budget voor de regeling spreidingsnoodzaak;
  • en de oude vaste budgetten voor lom-mlk en het lesmateriaal.

Er is geen herverdeling van het budget voor leerwegondersteunend onderwijs en praktijkonderwijs aan scholen; en aanvullende regelingen zoals het leerplusarrangement, internationaal onderwijs en de Functiemix Randstadregio’s vo. Deze twee laatstgenoemde budgetten worden wel getoond in de totale hoogte van de bekostiging.

U vindt de tool hier.

 

‘Scholen in krimpregio’s dupe van simpeler bekostiging’

Schoolbesturen in krimpregio’s vrezen dat zij veel minder geld zullen krijgen nu het ministerie van OCW het bekostigingsmodel voor het vo heeft vereenvoudigd. Zo’n 25 schoolbesturen uit het noorden van het land pleiten voor een grondige ‘krimpcheck’ op het nieuwe model voor bekostiging. Zij krijgen steun van gedeputeerden uit Groningen, Friesland, Drenthe, Gelderland, Limburg en Zeeland.

De schoolbesturen staan achter de vereenvoudiging van de bekostiging, maar vrezen onbedoelde, nadelige effecten hiervan voor krimpgebieden. In het nieuwe model vervalt namelijk het bekostigingsvoordeel van brede scholengemeenschappen. Brede scholen bevinden zich juist vaak in krimpregio’s.

Het nieuwe bekostigingsmodel heeft grote voordelen: de hoogte van de bekostiging wordt beter voorspelbaar en uitlegbaar. Het is ook rechtvaardiger, omdat er sprake is van gelijke bekostiging voor hetzelfde type leerling. Dit model kan echter kleine, brede scholengemeenschappen met een groot verzorgingsgebied in hun voortbestaan gaan bedreigen. Dat kan ertoe leiden dat leerplichtige jongeren niet meer binnen een redelijke afstand naar de middelbare school kunnen.

Ministers: lumpsum blijft, verantwoording moet beter

De onderwijsministers Van Engelshoven en Slob vinden dat schoolbesturen zich beter moeten verantwoorden over hun uitgaven. Zij scharen zich daarmee achter de Onderwijsraad. Als de verantwoording te wensen overlaat, schrijven zij op 15 oktober 2018 in een Kamerbrief, verliest de maatschappij haar vertrouwen. “En dat ondermijnt de grote kracht van ons onderwijsstelsel: de financiële en inhoudelijke autonomie”.

Dankzij die autonomie kunnen besturen besluiten nemen die passen bij hun omgeving. Een bestuur kan bijvoorbeeld tijdelijk extra geld uitgeven om een school van onvoldoende kwaliteit er bovenop te helpen. Zulke keuzes moet Den Haag niet maken, vinden de ministers. “Daarom zien wij de meerwaarde en het belang van de lumpsum en blijven we daarmee werken.”

Er komen echter nieuwe regels voor het afleggen van verantwoording in inzichtelijk maken van keuzes. Met behulp van verplichte en openbare benchmarks moet de informatiepositie van belanghebbenden zoals medezeggenschapsraden en raden van toezicht worden verbeterd. Met deze benchmarks kunnen scholen zich onderling ook vergelijken.

Verder raadt de Onderwijsraad aan om de vaststelling van het bedrag van de lumpsum per onderwijsbestuur te vereenvoudigen, de toereikendheid van het lumpsumbudget te evalueren en doelfinanciering te beperken. De ministers vinden ook dat bij de lumpsum terughoudendheid met doelfinanciering past. “Soms kan het echter ook nodig zijn om vernieuwing tijdelijk te stimuleren of afspraken te maken over problemen die de sector zelf nog niet voldoende aanpakt”, aldus Van Engelshoven en Slob.

Het ministerie werkt nu met de sectoren po en vo aan de vereenvoudiging van de bekostiging.

Goed nieuws voor het onderwijsveld is wellicht dat het ministerie zich afvraagt of het onderwijsbudget toereikend is om te kunnen voldoen aan de maatschappelijke verwachtingen. De Onderwijsraad beveelt aan om dit te evalueren.

Onderwijsbesturen moet meer beleidsrijk gaan begroten. Hoe precies, daarover gaat OCW in gesprek met de onderwijsbesturen en sectorraden.
Verder komen medezeggenschapsraden en raden van toezicht beter in positie. De ministers hopen “dat er een cultuur ontstaat waarbinnen alle besturen willen dat het goede gesprek op gang komt over de kwaliteit van het onderwijs en hoe financiële en inhoudelijke keuzes daaraan kunnen bijdragen.”

‘‘Versimpel bekostiging primair onderwijs’

‘‘Versimpel bekostiging primair onderwijs’

De PO-Raad pleit voor een versimpeling van de bekostiging van het primair onderwijs. Dat moet ertoe leiden dat schoolbesturen beter zicht hebben op hoeveel geld ze jaarlijks te besteden hebben. Ook maatschappij en politiek krijgen hierin dan beter inzicht, zegt de brancheorganisatie voor het primair onderwijs.

De huidige bekostiging is opgebouwd uit veel verschillende onderdelen, die op verschillende momenten in het jaar worden uitbetaald. Maar liefst vijftig verschillende parameters bepalen wat een schoolbestuur jaarlijks krijgt voor het onderwijs. Het totaalbedrag wordt uitbetaald als lumpsum. Schoolbesturen bepalen in overleg met hun medezeggenschapsraad waaraan ze het geld uitgeven.

Dit systeem schept regelmatig verkeerde verwachtingen, vindt de PO-Raad. De verschillende parameters worden vaak gezien als verplichtingen waaraan het geld moet worden besteed. En die verwachtingen worden niet altijd waargemaakt.

Een ander probleem is dat schoolbesturen vaak pas tijdens het schooljaar te weten komen hoeveel zij precies te besteden hebben. Soms ontvangen ze geld pas laat in het schooljaar of zelfs na afloop. Dat leidt tot misverstanden: als dit geld vervolgens niet is uitgegeven, lijkt het alsof scholen een grote reserve hebben opgebouwd.

De PO-Raad adviseert om het aantal parameters terug te brengen en scholen per kalenderjaar te bekostigen in plaats van per schooljaar. Zij staat niet alleen: ook de Onderwijsraad pleitte er onlangs voor de bekostiging te vereenvoudigen.

 

Ministers: lumpsum blijft, verantwoording moet beter

Ministers: lumpsum blijft, verantwoording moet beter

De onderwijsministers Van Engelshoven en Slob vinden dat schoolbesturen zich beter moeten verantwoorden over hun uitgaven. Zij scharen zich daarmee achter de Onderwijsraad. Als de verantwoording te wensen overlaat, schrijven zij op 15 oktober 2018 in een Kamerbrief, verliest de maatschappij haar vertrouwen. “En dat ondermijnt de grote kracht van ons onderwijsstelsel: de financiële en inhoudelijke autonomie”.

Dankzij die autonomie kunnen besturen besluiten nemen die passen bij hun omgeving. Een bestuur kan bijvoorbeeld tijdelijk extra geld uitgeven om een school van onvoldoende kwaliteit er bovenop te helpen. Zulke keuzes moet Den Haag niet maken, vinden de ministers. “Daarom zien wij de meerwaarde en het belang van de lumpsum en blijven we daarmee werken.”

Er komen echter nieuwe regels voor het afleggen van verantwoording in inzichtelijk maken van keuzes. Met behulp van verplichte en openbare benchmarks moet de informatiepositie van belanghebbenden zoals medezeggenschapsraden en raden van toezicht worden verbeterd. Met deze benchmarks kunnen scholen zich onderling ook vergelijken.

Verder raadt de Onderwijsraad aan om de vaststelling van het bedrag van de lumpsum per onderwijsbestuur te vereenvoudigen, de toereikendheid van het lumpsumbudget te evalueren en doelfinanciering te beperken. De ministers vinden ook dat bij de lumpsum terughoudendheid met doelfinanciering past. “Soms kan het echter ook nodig zijn om vernieuwing tijdelijk te stimuleren of afspraken te maken over problemen die de sector zelf nog niet voldoende aanpakt”, aldus Van Engelshoven en Slob.

Het ministerie werkt nu met de sectoren po en vo aan de vereenvoudiging van de bekostiging.

Goed nieuws voor het onderwijsveld is wellicht dat het ministerie zich afvraagt of het onderwijsbudget toereikend is om te kunnen voldoen aan de maatschappelijke verwachtingen. De Onderwijsraad beveelt aan om dit te evalueren.

Onderwijsbesturen moet meer beleidsrijk gaan begroten. Hoe precies, daarover gaat OCW in gesprek met de onderwijsbesturen en sectorraden.
Verder komen medezeggenschapsraden en raden van toezicht beter in positie. De ministers hopen “dat er een cultuur ontstaat waarbinnen alle besturen willen dat het goede gesprek op gang komt over de kwaliteit van het onderwijs en hoe financiële en inhoudelijke keuzes daaraan kunnen bijdragen.”

Rijksbijdrage voor vo wordt versimpeld

Rijksbijdrage voor vo wordt versimpeld

Minister Slob gaat het voor vo-schoolbesturen inzichtelijker maken hoeveel geld zij van de rijksoverheid krijgen. Op dit moment is het berekenen van de lumpsum nog zo ingewikkeld, dat leerlingen op verschillende scholen niet altijd gelijk worden bekostigd. In de toekomst krijgen scholen een vast bedrag per vestiging en per leerling en wordt hun budget dus makkelijker te berekenen.

“De bekostiging was voor middelbare scholen veel te onoverzichtelijk geworden”, schrijft Slob aan de Tweede Kamer. “Door een simpeler model te kiezen, weten schoolbesturen voortaan beter waar ze financieel aan toe zijn. Ze kunnen bij wijze van spreken zelf uitrekenen hoeveel geld ze van het Rijk moeten krijgen.”

Hoeveel bekostiging je nu krijgt voor een leerling, hangt bijvoorbeeld af van de scholengemeenschap waarop die leerling zit. Die financiële prikkels kunnen voor een bestuur reden zijn om niet samen te werken. Het nieuwe systeem maakt daar een einde aan. Dat is juist in tijden van leerlingendaling belangrijk.