Jaarverslaggeving: uploaden vóór 1 juli

Jaarverslaggeving: uploaden vóór 1 juli

De aanlevering van uw jaarverslaggeving doet u vóór 1 juli, en niet langer per post: u moet de documenten zelf uploaden via Mijn DUO. Horlings kan klanten hierbij dus beperkt in ondersteunen. Na afronden van de jaarrekeningcontrole ontvangen onze klanten hiervoor 3 of 4 losse bestanden:

  1. Het aanbiedingformulier;
  2. Het gewaarmerkte jaarverslag;
  3. De controleverklaring;
  4. Het verslag van bevindingen (indien van toepassing).

Houdt u de deadline van 1 juli in de gaten, want hier geldt een verzwaard strafbeleid.
Elk jaar moet u vóór 1 juli de bekostiging van uw school verantwoorden. U levert hiervoor de jaarverslaggeving en de jaarcijfers aan. In de jaarverslaggeving rapporteert uw schoolbestuur over algemene zaken en het beleid van het afgelopen schooljaar. Vanaf verslagjaar 2022 levert u deze documenten als pdf aan via Mijn DUO.




Nieuwe brochure met richtlijnen voor het jaarverslag

Nieuwe brochure met richtlijnen voor het jaarverslag

DUO heeft een nieuwe toelichtende brochure uitgebracht die onderwijsinstellingen moet ondersteunen bij het maken van hun jaarrekening en jaarverslag. De brochure bevat de richtlijnen van de Raad voor de Jaarverslaggeving. De verslaggeving is een dynamisch gebeuren, schrijft DUO. Tal van ontwikkelingen en maatschappelijke discussies maken het nodig om aanpassingen aan te brengen in de inrichting van de jaarverslaggevingsdocumenten. Ook deze nieuwe brochure bevat weer afwijkende en aanvullende bepalingen.
Er zijn hoofdstukken gewijd aan de inrichting van de jaarrekening, richtlijnen voor de opzet van het jaarverslag, aanvullende richtlijnen voor ‘organisaties zonder winststreven’, modellen en richtlijnen voor de indeling van de jaarrekening, sectorspecifieke aanvullingen en afwijkende bepalingen, en een afschrift van de relevante wet- en regelgeving.
De jaarverslaggeving bestaat uit het bestuursverslag, de jaarrekening en overige gegevens (als bedoeld in artikel 5 onderdeel a van de RJO). Onderwijsinstellingen gebruiken hun jaarverslaggeving voor verticale en horizontale verantwoording. De verticale verantwoording richt zich op de toezichthouders, zoals de Raad van Toezicht, medezeggenschap en het ministerie van OCW. De horizontale verantwoording richt zich op stakeholders zoals ouders, leerlingen en samenwerkingpartners. Deze verantwoording is bedoeld om een discussie op gang te brengen tussen het bestuur en de direct belanghebbenden. Deze dialoog wordt gezien als essentieel voor de positie van de onderwijsinstelling in de samenleving.
U vindt de brochure met richtlijnen hier.


Hogere lonen, hogere pensioenafdrachten

Hogere lonen, hogere pensioenafdrachten

Het ABP berekent ieder jaar aan het begin van het kalenderjaar de nieuwe pensioengrondslag en de premies. Op basis hiervan dient een onderwijsinstelling de pensioenpremie af te dragen aan het ABP. Omdat er gedurende het jaar tussentijdse verhogingen plaatsvinden van de salarissen, wordt de pensioenafdracht ook verhoogd in het nieuwe jaar (jaar T) als gevolg van deze verhogingen in het jaar daarvoor (jaar T-1). Dit wordt bereikt door een extra verhoging toe te passen van de premiegrondslag in jaar T, vanwege de salarisstijging in T-1.

Forse verhoging
Voor 2023 is verhoging van de pensioenpremie fors groter in verband met de grote loonsverhoging in 2022. Als voorbeeld nemen we een L11 docent die op 01 januari 2022 in de eindtrede van de L11 schaal zat.
Het fulltime salaris was toen 4.534 euro per maand, waardoor de pensioengrondslag grofweg bestond uit de rekensom : ( 4.534 x 12 ) + 8% vakantietoeslag + 8,33% eindejaarsuitkering is een pensioengrondslag van 63.292,83 (let op: de daadwerkelijke berekening is een stuk ingewikkelder, maar hiermee is circa 95% van de opbouw verklaard). In juni 2022 is de CAO aanpassing naar de vo-schalen toegepast, waarbij L11 werd aangepast naar LC en er vanuit de eindtrede L11 in de 1 na laatste LC-trede werd gekomen, waarbij het salaris op € 4.804 uitkwam. In juli werd dit aangepast naar € 5.032 en in augustus werd dit vanuit de periodieke verhoging aangepast naar € 5.329 per maand.

Variabel loonbestanddeel
Zoals gezegd, bij een salarisverhoging met terugwerkende kracht werkt de verhoging nog het gehele jaar door in de pensioengrondslag voor het opvolgende jaar. De pensioengrondslag wordt niet met terugwerkende kracht aangepast, maar de maandelijkse verhogingen worden door ABP als een variabel loonbestanddeel gezien die in het opvolgende jaar meegenomen dient te worden in de pensioengrondslag.
In dit voorbeeld wordt dan in 2023 de pensioengrondslag € 80.250,89 , namelijk: (5.329 x 12) + (het variabele deel, de terugwerkende kracht aanpassing over 2022) van 4.804 -/- 4.534 x 12 is 3.240 euro + 8% VT + 8,33% EJU + 500 eenmalige uitkering + 1.591,09 bindingstoelage. Oftewel : de grondslag neemt in 1 jaar tijd bijna € 17.000 toe. Dit is exceptioneel maar wel degelijk realiteit.

Meerdere antwoorden mogelijk
Accountants geven verschillende antwoorden op de vraag of er voor de verhoging in 2023 die toeziet op 2022 al een voorziening mag worden gevormd. Wellicht is een aanwijzing dat in 2022 reeds de bekostiging van OCW is ontvangen voor de pensioenpremie, maar dit is niet doorslaggevend. Gesteld kan worden dat de premie die in 2023 wordt betaald, samenhangt met de verhoging uit 2022. Dit pleit ervoor om een voorziening te vormen. Aan de ander kant kan er worden gesteld dat de werkgever (de onderwijsinstelling) in jaar T-1 de vereiste premie heeft betaald van de medewerkers en dat er per balansdatum geen verplichtingen meer zijn van de werkgever jegens de werknemer. Dan zou er geen voorziening kunnen worden gevormd. De casus is door de PO Raad ingebracht bij de verslaggevingsgroep onderwijs met het verzoek hierover een uitspraak te doen.
Overigens, een begrotingstool als Cogix houdt geen rekening met de verhoging van de pensioenpremie. Daarvoor dient een handmatige aanpassing te worden gedaan. Dat zou bij veel besturen tot vervelende verrassingen kunnen leiden in 2023.

Samenwerkingsverbanden en de verantwoording van kosten/opbrengsten grensverkeer

Samenwerkingsverbanden en de verantwoording van kosten/opbrengsten grensverkeer

Met de Vereenvoudiging bekostiging 2023 vervalt de jaarlijkse verrekening van grensverkeer. Op basis van Kijkglas 5, meestal medio oktober gereed, konden inkomend en uitgaand grensverkeer over de voorgaande schooljaren in beeld worden gebracht en werd dat tussen de samenwerkingsverbanden verrekend.
DUO heeft in het najaar van 2022 al aangegeven Kijkglas 5 niet eerder dan in december 2022 of januari 2023 gereed te hebben voor publicatie. Daarmee zouden de facturen tijdig kunnen worden opgesteld en zowel de baten als de lasten in de jaarrekening van 2022 kunnen worden verwerkt. Helaas zijn de Kijkglazen 5 per heden nog niet beschikbaar. Navraag bij het Steunpunt Passend Onderwijs heeft opgeleverd dat Kijkglas 5 mogelijk in de tweede helft van februari 2023 beschikbaar komt.

Om niet afhankelijk te zijn van de oplevering van Kijkglas, achten wij het in de meeste gevallen acceptabel om op basis van Kijkglas 5 (2020-2021) de uitgaven en inkomsten voor grensverkeer op te nemen.
Vooruitlopend daarop gaan wij ter verwerking van de posten inkomend en uitgaand grensverkeer in de jaarrekening van een samenwerkingsverband uit van de volgende aannames. Wel onder de voorwaarde dat er een toelichting wordt opgenomen in de jaarrekening waarin wordt beschreven dat er vanwege het laat beschikbaar komen van Kijkglas 5 een schatting is opgenomen op basis van het inkomend en uitgaand grensverkeer van vorig jaar. En uiteraard onder de voorwaarde dat als Kijkglas 5 tijdens de jaarrekeningcontrole beschikbaar komt en er materiële verschillen zijn, er nog een correctie zal moeten worden doorgevoerd.

XBRL, de jaarrekening en het bestuursverslag

XBRL, de jaarrekening en het bestuursverslag

Sinds 2016 leveren alle instellingen de volledige jaarrekening via het XBRL-portaal aan. De planning was dat vanaf het boekjaar 2019 ook het bestuursverslag en de controleverklaring van de accountant via XBRL ingediend zouden worden, waarbij de accountant vaststelt dat de aangeleverde cijfers via XBRL betrouwbaar zijn (‘digitale assurance’). Deze planning is niet gehaald, omdat de voorgestelde werkwijze met de huidige taxonomie niet goed uitvoerbaar bleek. De accountant doet daarom nog altijd geen controle op de via het XBRL-portaal ingediende cijfers. Het doel blijft echter om over te gaan op digitale assurance, maar voor de overgang wordt meer tijd genomen. Hoeveel tijd is niet bekend. DUO heeft het XBRL-project nu omgedoopt in ‘duurzaam verantwoorden’. In een webinar ‘digitale verslaggeving’ van OCW, op 8 februari met XBRL Nederland, werd uitgelegd dat men tracht met dit project tot een visie en roadmap te komen om wellicht over circa vijf jaar een overstap te maken naar volledig verantwoorden via XBRL.

De gegevens die aangeleverd worden via XBRL worden door de overheid gebruikt voor analyse en onder meer beschikbaar gesteld op de website in het kader van benchmark learning. Daarom neemt het belang van de betrouwbaarheid van deze informatie toe. Dit kan worden bereikt door digitale assurance, waarbij de accountant een digitale handtekening plaats bij de XBRL verantwoording. Hier is voorlopig dus ook geen sprake van.

Bestuursverslag
Een jaarverslag bestaat uit een bestuursverslag en een jaarrekening. Natuurlijk dient een jaarrekening aan de verslaggevingsvereisten te voldoen, maar een onderwijsinstelling is ook verplicht een uitgebreid bestuurs-
verslag op te stellen dat moet voldoen aan bepaalde eisen. In wet en regelgeving zijn vereisten opgenomen waaraan het bestuursverslag dient te voldoen. Hierop voeren wij een controle uit in het kader van de jaarrekeningcontrole. Ook de inspectie van het onderwijs controleert de jaarverslagen aan de hand van deze punten.

De PO-Raad heeft in januari 2023 een voorbeeld bestuursverslag 2022 gepubliceerd. Onze ervaring is echter dat dit voorbeeldverslag niet altijd volledig voldoet aan de eisen. Wij hebben de vereisten daarom in een eigen checklist opgenomen, die wij voorafgaand aan de controle aan de dagelijkse leiding hebben verstrekt. Onderwerpen die in onze ervaring onderbelicht blijven zijn:

● bij de analyse van het normatief en bovenmatig eigen vermogen wordt geen/onvoldoende uitleg gegeven;
● de interne toezichthouder rapporteert onvoldoende over rechtmatige en doelmatige besteding van middelen;
● zichtbare vastlegging van de goedkeuring van de meerjarenbegroting door de interne toezichthouder ontbreekt;
● de balans volgens de continuïteitsparagraaf wijkt af van de vastgestelde meerjarenbegroting en/of het
verschil hiertussen is niet toegelicht;
● in de continuïteitsparagraaf worden onder punt B2 de beheersingsmaatregelen niet vermeld;
● er wordt geen verband gelegd tussen het beleid, de risicoanalyse, het eigen vermogen, normatief/bovenmatig
eigen vermogen en de meerjarenbegroting.

Steeds langere bestuursverslagen
Hoewel OCW nog steeds onderzoekt hoe het bestuursverslag korter gemaakt kan worden, lijkt dit vooralsnog niet te leiden tot kortere bestuursverslagen. Het lijkt er zelfs op dat bestuursverslagen in de toekomst alleen maar uitgebreider gaan worden.

Grote ondernemingen (met meer dan € 40 miljoen omzet) zijn bijvoorbeeld met ingang van 2025 verplicht middels het bestuursverslag te rapporteren over duurzaamheid. Dit is nog niet verplicht voor onderwijs-
instellingen. Maar onderwijsinstellingen dienen op dit moment wel de financiële verslaggevingsrichtlijnen te hanteren van grote ondernemingen. Hoe de duurzaamheidsrichtlijnen gaan gelden voor onderwijsinstellingen is nog niet bekend. In november 2022 nam de Europese Unie de Corporate Sustainability Reporting Directive (CSRD) aan. In deze nieuwe richtlijn staat dat vanaf 2024 steeds meer bedrijven verplicht worden te rapporteren over de impact van hun activiteiten op mens en milieu. De CSRD-richtlijn staat centraal in de Green Deal van de Europese Unie en moet zorgen voor meer transparantie over en betere kwaliteit van duurzaam-
heidsinformatie.

De CSRD-richtlijn vereist dat grote bedrijven rapporteren over zaken als CO2-uitstoot en het sociaal kapitaal, maar ook over de impact die het bedrijf heeft op biodiversiteit en mensenrechtenschendingen in de keten. De richtlijn is een uitbreiding van de bestaande Europese richtlijn rondom duurzaamheidsverslaglegging: de Non-Financial Reporting Directive (NFRD). Voor niet-beursgenoteerde mkb-bedrijven wordt gekeken naar een lichtere CSRD-variant die voor hen beter uitvoerbaar is.

Aantallen mannen en vrouwen
Een wijziging in het bestuursverslag van 2022 voor grote ondernemingen is dat een grote onderneming moet gaan rapporteren over het aantal mannen en vrouwen dat eind van het boekjaar deel uitmaakt van bestuur en toezicht. De onderneming geeft ook het aantal werknemers in leidinggevende functies aan, doelen in de vorm van streefcijfers, het plan om deze streefcijfers te bereiken en de redenen waarom doelen niet zijn bereikt. Ook deze wijziging in het bestuursverslag geldt vooralsnog niet voor onderwijsinstellingen, maar zou mogelijk wel voor de komende jaren als een zinvolle wijziging kunnen worden gezien in het bestuursverslag van een onderwijsinstelling. Hoewel het bestuursverslag dus steeds uitgebreider lijkt te worden, geldt nog altijd (ook voor onderwijsinstellingen) art 391 lid 1 BW2t9. Dit stelt dat het bestuursverslag, in overeenstemming met de omvang en de complexiteit van de rechtspersoon en groepsmaatschappijen, een evenwichtige en volledige analyse bevat van de toestand op de balansdatum, de ontwikkeling gedurende het boekjaar en de resultaten. De onderwerpen dienen dus wel volledig te worden behandeld in het bestuursverslag, alleen mag de diepgang (volgens de wet) afhangen van de omvang van de rechtspersoon.

Samenwerkingsverbanden en BTW

Samenwerkingsverbanden en BTW

Er is nog steeds veel verwarring over in hoeverre er BTW in rekening moet worden gebracht als een onderwijs-
instelling mensen uitleent aan samenwerkingsverbanden. Samenwerkingsverbanden zijn in bijlage B van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting (leden 17 en 18) aangemerkt als ‘sociaal-culturele instellingen’. Een en ander brengt met zich mee dat voor samenwerkingsverbanden een vrijstelling voor de BTW aan de orde is op grond van artikel 11 lid onderdeel f van de Wet OB ’68 (vrijstelling voor leveringen en diensten van sociale of culturele aard, mits de ondernemer geen winst beoogt en niet een verstoring van concurrentieverhoudingen optreedt ten opzichte van ondernemers die winst beogen), voor zover er sprake is van werkzaamheden voor het samenwerkingsverband die voortvloeien uit het ondersteuningsplan.

Een samenwerkingsverband is dus geen onderwijsonderstelling en verricht (daarom) zelf geen prestaties die binnen het bereik vallen van de vrijstelling die van toepassing is op onderwijsactiviteiten (geregeld in artikel 11 lid 1 sub o van de Wet OB ’68). In zijn besluit van 5 juli 2022 (Stcrt. nr. 2022-181729, Omzetbelasting. Ter beschikking stellen van personeel) stelt de staatssecretaris in onderdeel 5.3. dat wanneer er naar zijn mening sprake is van een situatie waarbij de niet structurele terbeschikkingstelling van onderwijzend personeel is aan te merken als een ‘nauw met het onderwijs samenhangende prestatie’, de terbeschikkingstelling binnen de reikwijdte valt van de onderwijsvrijstelling voor de BTW. In het besluit wordt het volgende overwogen:

Het ter beschikking stellen door onderwijsinstellingen van onderwijzend personeel is onder voorwaarden aan te merken als een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie. Er is sprake van een nauw met het verzorgen van onderwijs samenhangende prestatie als:

a. de uitlenende onderwijsinstelling voor zijn hoofdprestatie de vrijstelling toepast van artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de wet;
b. de inlener het personeelslid inzet voor prestaties als bedoeld in artikel 11, eerste lid, onderdeel o, van de wet;
c. de terbeschikkingstelling van het personeelslid onontbeerlijk is voor het verrichten van de vrijgestelde prestaties. De inlener hoeft daarbij niet steeds zelf een onderwijsinstelling te zijn; en
d. de terbeschikkingstelling er niet in hoofdzaak toe strekt extra opbrengsten te verkrijgen met prestaties die worden verricht in rechtstreekse mededinging met commerciële ondernemers die aan de heffing van BTW zijn onderworpen.

Samenwerkingsverband is geen onderwijsinstelling
Het probleem is dat een samenwerkingsverband nu eenmaal niet (wettelijk) is aangemerkt als een onderwijsinstelling en dat het in de praktijk dus niet mogelijk is of lijkt om aan voorwaarde b te kunnen voldoen. Een samenwerkingsverband verstrekt zelf immers geen onderwijs, maar is aangemerkt als een instelling die ‘sociaal-cultureel werk’ verricht. Om diezelfde reden is het ons inziens in de praktijk moeilijk om, op basis van een zogenaamde ‘overeenkomst van opdracht’, vrijgestelde onderwijsprestaties te verrichten aan een samenwerkingsverband. Wij verwijzen daarbij naar onderdeel 2 van hetzelfde besluit. Daarin wordt overwogen:

Er is geen sprake van het ter beschikking stellen van personeel – maar van een andere prestatie – als aan alle onderstaande voorwaarden is voldaan:
− tussen partijen is een overeenkomst tot opdracht voor het verrichten van bepaalde werkzaamheden gesloten, waarbij de presterende ondernemer zich tegenover zijn afnemer verbindt bepaalde werkzaamheden uit te voeren waarbij die ondernemer verantwoordelijk is voor het resultaat, de inhoud en de kwaliteit van die werkzaamheden;
− de te verrichten werkzaamheden zijn in die overeenkomst zodanig beschreven dat de aard van die werkzaamheden duidelijk blijkt. Het is niet nodig dat de werkzaamheden gedetailleerd zijn beschreven;
− uit de overeenkomst blijkt dat tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer geen arbeidsovereenkomst of uitzendovereenkomst bestaat of enige andere juridische band waaruit een verhouding van ondergeschiktheid ontstaat; én
− er wordt ook feitelijk zo gehandeld.

Is de prestatie vrijgesteld?
Los van de vraag of de inhoud van een gesloten overeenkomst tussen leden van een samenwerkingsverband en het samenwerkingsverband überhaupt aan het bovenstaande voldoet (er mag absoluut geen sprake zijn van een gezagsverhouding of enige andere juridische band tussen de vanuit de onderwijsinstelling ter beschikking gestelde mensen en het samenwerkingsverband) is het vervolgens zeer de vraag of de prestatie ‘an sich’ dan nog vrijgesteld is of kan zijn voor de omzetbelasting. Zoals aangegeven verricht het samenwerkingsverband zelf geen onderwijsprestaties. Een overeenkomst van opdracht tot het verstrekken van onderwijs (aan het samen-
werkingsverband) lijkt in die zin dus niet mogelijk. Ook het verstrekken van ‘sociaal-cultureel werk’ vanuit een overeenkomst van opdracht lijkt niet mogelijk nu onderwijsinstellingen niet in bijlage B van het Uitvoeringsbesluit Omzetbelasting zijn opgenomen als ‘sociaal culturele instellingen’.

Conclusie
Op grond van het bovenstaande achten wij het dus in beginsel niet mogelijk om de terbeschikkingstelling van personeel vanuit leden van een samenwerkingsverband aan het samenwerkingsverband aan te merken als een ‘onderwijsprestatie’ of een ‘nauw met het onderwijs samenhangende prestatie’. Voor de volledigheid merken wij daarbij nog het volgende op: in een vorige versie van het hierboven aangehaalde besluit van 5 juli 2022 is destijds, in onderdeel 3.2, ten aanzien van de goedkeuring voor structurele detachering in de sociaal-culturele sector, in december 2018 de voorwaarde toegevoegd dat de uitleen plaats moet vinden door een
11.1.f-instelling (sociaal-culturele instelling). Scholen kwalificeren echter niet als 11.1.f-instelling, waardoor een beroep op dit besluit op grond van díe bepaling dus inmiddels ook niet meer van toepassing is.

Zijn er in de praktijk toch nog mogelijkheden voor een BTW-vrijstelling?
In de vakliteratuur wordt er wel over gesproken dat de terbeschikkingstelling van personeel aan samenwerkingsverbanden passend onderwijs niet per definitie zou moeten worden getypeerd als (BTW belaste) detachering. Vanuit die optiek wordt er voor gepleit dat er bijvoorbeeld, op grond van een hierboven beschreven ‘overeenkomst van opdracht’, toch sprake zou kunnen zijn van vrijgestelde dienstverlening. Wij hebben hierboven aangegeven welke obstakels wij daarbij zien. Verder is het naar ons idee niet per se uitgesloten dat detacheringen van onderwijspersoneel door onderwijsinstellingen aan samenwerkingsverbanden op basis van de huidige wet- en regelgeving zouden kunnen worden aangemerkt als ‘nauw met het onderwijssamen-
hangende diensten’ op basis waarvan de BTW-onderwijsvrijstelling van toepassing is. Hierover is echter tot nu toe niets concreets te vinden in bijvoorbeeld de jurisprudentie of een beleidsbesluit. In zijn voorjaarsnota 2022 lijkt het ministerie van Financiën te stellen dat de detachering van onderwijspersoneel aan samenwerkingsver-
banden per definitie belast is met BTW. In deze nota wordt namelijk het volgende overwogen: “De post Diversen bevat een statistische correctie Samenwerkingsverbanden. Deze waren eerst vrijgesteld van BTW bij de detachering van personeel naar of vanuit samenwerkingsverbanden, maar als gevolg van een aanscherping in EU-regelgeving is deze vrijstelling niet meer mogelijk “. In dezelfde nota is overigens ook te lezen dat via extra bekostiging het BTW-nadeel voor samenwerkings-verbanden Passend Onderwijs zal worden gecompenseerd. Onder meer op basis van deze opmerking adviseren wij met klem om, indien een aangesloten school van een samenwerkingsverband in de praktijk toch een beroep wil doen op een vrijstelling voor de omzetbelasting omdat er naar hun mening sprake is van nauw met het onderwijs samenhangende prestaties, een en ander af te stemmen met de Belastingdienst. Uiteraard kunnen wij daarbij van dienst zijn. Onze collega fiscalist Sander Gardebroek heeft daar zeer veel ervaring (en succes) mee.

Gevolgen voor de jaarrekening
In beginsel is de compensatie vanuit OCW lump sum bekostiging, wat inhoudt dat de compensatie direct als bate moet worden verantwoord. Vervolgens kan er een bestemmingsreserve worden gevormd voor dit bedrag. Er ligt wel een verplichting voor het samenwerkingsverband om na te gaan welke dienstverlening exclusief BTW in rekening is gebracht en in welke mate dit gecompenseerd dient te worden. Zolang dit echter niet per individueel geval is uitgezocht en mogelijk afgestemd met de belastingdienst, kan hier nog geen last voor worden genomen.

Zo verwerkt u groot onderhoud in de jaarrekening

Zo verwerkt u groot onderhoud in de jaarrekening

De landelijke discussie over de manier waarop de voorziening voor groot onderhoud gevormd dient te worden, loopt al vijf jaar. Deze discussie startte toen in 2017 duidelijk werd dat de verslaggevingsregels vanaf 2019 zouden worden aangepast. Sinds 2019 mogen kosten van groot onderhoud niet meer direct in de staat van baten en lasten worden verantwoord. De kosten van groot onderhoud kunnen nu nog op twee manieren verwerkt worden in de jaarrekening:

● via een voorziening voor groot onderhoud;
● via een investering als materieel vast actief.

Onderwijsinstellingen waren gewend de voorziening voor groot onderhoud te vormen voor alle componenten (zowel vervangingen als onderhoud) van de onderhoudsplannen. Bovendien vormden zij de
onderhoudsvoorziening zodanig dat deze aan het eind van de planningsperiode nihil is. Met het wegvallen van de methode die toestond dat onderhoud via de kosten verantwoord mocht worden, bleek dat de verslaggevingsregels niet toestonden om:

● vervangingen van activa via de onderhoudsvoorziening te laten lopen (hier mocht dus geen dotatie voor worden gedaan aan de voorziening, maar deze moesten worden geactiveerd);
● voor iedere component in de voorziening moest afzonderlijk worden voorzien, waardoor de voorziening niet meer aan het einde van de looptijd nihil zou zijn.

Onderwijsinstellingen hebben tot en met 2023 vrijstelling gekregen en mogen op de oude methode een voorziening voor groot onderhoud blijven vormen (als zij dat tot dat moment ook al via een voorziening deden).

Nieuwe verslaggevingsregels
Begin 2022 zijn nieuwe verslaggevingsregels verschenen die gelden voor iedere onderneming met uitzondering van onderwijsinstellingen (verslaggevingsrichtlijn RJ 2022-8, die in 2022 van toepassing is verklaard). In deze richtlijn wordt nog eens verduidelijkt dat de werkwijze voor het vormen van een onderhoudsvoorziening inderdaad niet was toegestaan (dus vervangingen mochten niet via de onderhoudsvoorziening worden gebracht).

In februari 2023 heeft de RJ een conceptrichtlijn (2023.2) gepubliceerd, waarin is beschreven hoe onderwijsinstellingen kosten voor groot onderhoud ingaande 2024 moeten verantwoorden. Deze richtlijn stelt dat onderwijsinstellingen voor de kosten van groot onderhoud (conform de huidige situatie) mogen activeren, maar er mag ook een onderhoudsvoorziening worden gevormd. In tegenstelling tot andere organisaties, mogen onderwijsinstellingen vervangingen beschouwen als kosten van groot onderhoud. Het is de verwachting dat deze conceptrichtlijn zonder aanpassingen wordt vastgesteld. De richtlijn vermeldt één consequentie niet: als een onderwijsinstelling nu al een voorziening vormt, kan dat niet worden doorgezet in de huidige vorm. Bij het vormen van de onderhoudsvoorziening dient namelijk de componentenmethode te worden gehanteerd, waarbij er per component een voorziening wordt gevormd. Dit heeft waarschijnlijk een verhogend effect op de dotatie, omdat de praktijk nu was dat onderwijsinstellingen de kosten inschatten over een bepaalde periode en deze kosten verdelen over deze periode (en de voorziening aan het einde van de periode op nul loopt). In de nieuwe situatie zullen de componenten aan het einde van de planperiode niet op nihil staan, maar een bepaalde waarde hebben.

Rekening houden met de levensduur
We zien bij de huidige onderhoudsplannen ook dat deze geen rekening houden met de levensduur van een schoolgebouw van circa 40-45 jaar, waarna er doorgaans een volledige renovatie plaatsvindt (die de gemeente dient te betalen). Wellicht blijft de dotatie op hetzelfde niveau als onderhoudsplannen hiermee rekening houden (omdat er aan het einde van de levensduur niet meer grote uitgaven aan onderhoud worden gedaan).
Wij hadden de instellingen die al een voorziening voor groot onderhoud aanhielden, geadviseerd om te wachten met het maken van een keuze. Met de kennis van toen hebben een aantal instellingen in voorgaande jaren (mede in overleg met ons) gekozen voor duidelijkheid en zijn overgegaan naar activeren en afschrijven. Nu de ontwerprichtlijn er is, zullen alle instellingen de komende maanden een keuze moeten gaan maken.

Houd de onderhoudsvoorziening aan
Ons advies op basis van deze conceptrichtlijn is om de onderhoudsvoorziening aan te houden (en niet over te stappen naar activeren/afschrijven). Hiermee worden kosten voor groot onderhoud geëgaliseerd en wordt een deel van het eigen vermogen dat bestemd is voor groot onderhoud bestemd via een onderhoudsvoorziening. Een hogere dotatie dan de huidige dotatie aan de voorziening kan worden voorkomen door in de onderhouds-
plannen rekening te houden met de levensduur van het gebouw. De overstap naar de nieuwe methode is overigens een stelselwijziging, maar mag prospectief worden verwerkt. Dat betekent dat eventuele extra lasten voorkomend uit deze methode, in de toekomst als last worden verantwoord. Indien een onderwijsinstelling reeds heeft gekozen voor activeren en afschrijven van het groot onderhoud is er geen keuze nodig. Met name wanneer dit retrospectief is uitgevoerd (waarbij de onderhoudskosten uit het verleden alsnog zijn geactiveerd) verschilt deze methode voor wat betreft de last in de staat van baten en lasten niet veel van de methode waarbij er wordt gedoteerd. De afschrijvingslast is veelal vergelijkbaar aan de dotatie aan de onderhoudsvoorziening, met name bij grotere onderwijsinstellingen. Ook voor de bepaling van het bovenmatig vermogen heeft dit vrijwel geen effect, omdat hierbij rekening wordt gehouden met zowel activering van onderhoudskosten als met het nemen van een onderhoudsvoorziening. Alleen indien de onderhoudskosten niet retrospectief zijn geactiveerd, is er bovenmatige vermogen ontstaan als gevolg van het niet langer voorzien van onderhoudskosten.

Subsidieregelingen voor behalen onderwijs-bevoegdheid verlengd

Subsidieregelingen voor behalen onderwijs-bevoegdheid verlengd

Twee subsidieregelingen zijn verlengd. Het gaat om de Regeling subsidie korte scholingstrajecten vo en de Regeling subsidie zij-instroom. Het bedrag van die laatste regeling is ook verhoogd. De Regeling subsidie korte scholingstrajecten vo richt zich op mensen die al in het vo werken of vo-leraar willen worden en een (extra) bevoegdheid willen halen. Zij kunnen subsidie krijgen voor een kort scholingstraject. Scholingstrajecten die in aanmerking komen voor subsidie zijn:

● Een traject waarmee je les mag geven in de onderbouw van de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen
van het vmbo. Dit traject kan alleen worden gevolgd na afronding van de pabo.
● Een traject uit kolom I en II van bijlage 1 en 2 van de Beleidsregel ontheffing benoembaarheidsvereisten en bekwaamheidserkenning vo;
● Een traject uit kolom V van de Regeling conversietabel getuigschriften en vakken vo;
● Een educatieve module aan de universiteit nadat eerst een verwante universitaire bachelor is behaald.
Deze subsidieregeling is verlengd tot en met eind 2023. De subsidie kan tot en met 15 oktober 2023 worden aangevraagd bij DUO. Op de website van DUO staan de voorwaarden, de trajecten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en de hoogte van het subsidiebedrag.

Met de subsidieregeling zij-instroom kunnen schoolbesturen een bijdrage krijgen om een zij-instromer aan te stellen en binnen twee jaar een bevoegdheid te laten halen. De looptijd van deze regeling is met één jaar verlengd tot 1 januari 2026. Verder is het subsidiebedrag verhoogd naar 25.000 euro per zij-instromer. Het subsidiebedrag wordt verhoogd omdat uit onderzoek blijkt dat de kosten die schoolbesturen maken, aanzienlijk hoger zijn dan het huidige subsidiebedrag. De subsidie kan tot en met 15 oktober 2023 worden aangevraagd voor zij-instromers die in 2022 of 2023 zijn begonnen met hun scholing. Op de website van DUO is meer informatie te vinden over de subsidieregeling en de voorwaarden.