Zo verwerkt u groot onderhoud in de jaarrekening

Zo verwerkt u groot onderhoud in de jaarrekening

De landelijke discussie over de manier waarop de voorziening voor groot onderhoud gevormd dient te worden, loopt al vijf jaar. Deze discussie startte toen in 2017 duidelijk werd dat de verslaggevingsregels vanaf 2019 zouden worden aangepast. Sinds 2019 mogen kosten van groot onderhoud niet meer direct in de staat van baten en lasten worden verantwoord. De kosten van groot onderhoud kunnen nu nog op twee manieren verwerkt worden in de jaarrekening:

● via een voorziening voor groot onderhoud;
● via een investering als materieel vast actief.

Onderwijsinstellingen waren gewend de voorziening voor groot onderhoud te vormen voor alle componenten (zowel vervangingen als onderhoud) van de onderhoudsplannen. Bovendien vormden zij de
onderhoudsvoorziening zodanig dat deze aan het eind van de planningsperiode nihil is. Met het wegvallen van de methode die toestond dat onderhoud via de kosten verantwoord mocht worden, bleek dat de verslaggevingsregels niet toestonden om:

● vervangingen van activa via de onderhoudsvoorziening te laten lopen (hier mocht dus geen dotatie voor worden gedaan aan de voorziening, maar deze moesten worden geactiveerd);
● voor iedere component in de voorziening moest afzonderlijk worden voorzien, waardoor de voorziening niet meer aan het einde van de looptijd nihil zou zijn.

Onderwijsinstellingen hebben tot en met 2023 vrijstelling gekregen en mogen op de oude methode een voorziening voor groot onderhoud blijven vormen (als zij dat tot dat moment ook al via een voorziening deden).

Nieuwe verslaggevingsregels
Begin 2022 zijn nieuwe verslaggevingsregels verschenen die gelden voor iedere onderneming met uitzondering van onderwijsinstellingen (verslaggevingsrichtlijn RJ 2022-8, die in 2022 van toepassing is verklaard). In deze richtlijn wordt nog eens verduidelijkt dat de werkwijze voor het vormen van een onderhoudsvoorziening inderdaad niet was toegestaan (dus vervangingen mochten niet via de onderhoudsvoorziening worden gebracht).

In februari 2023 heeft de RJ een conceptrichtlijn (2023.2) gepubliceerd, waarin is beschreven hoe onderwijsinstellingen kosten voor groot onderhoud ingaande 2024 moeten verantwoorden. Deze richtlijn stelt dat onderwijsinstellingen voor de kosten van groot onderhoud (conform de huidige situatie) mogen activeren, maar er mag ook een onderhoudsvoorziening worden gevormd. In tegenstelling tot andere organisaties, mogen onderwijsinstellingen vervangingen beschouwen als kosten van groot onderhoud. Het is de verwachting dat deze conceptrichtlijn zonder aanpassingen wordt vastgesteld. De richtlijn vermeldt één consequentie niet: als een onderwijsinstelling nu al een voorziening vormt, kan dat niet worden doorgezet in de huidige vorm. Bij het vormen van de onderhoudsvoorziening dient namelijk de componentenmethode te worden gehanteerd, waarbij er per component een voorziening wordt gevormd. Dit heeft waarschijnlijk een verhogend effect op de dotatie, omdat de praktijk nu was dat onderwijsinstellingen de kosten inschatten over een bepaalde periode en deze kosten verdelen over deze periode (en de voorziening aan het einde van de periode op nul loopt). In de nieuwe situatie zullen de componenten aan het einde van de planperiode niet op nihil staan, maar een bepaalde waarde hebben.

Rekening houden met de levensduur
We zien bij de huidige onderhoudsplannen ook dat deze geen rekening houden met de levensduur van een schoolgebouw van circa 40-45 jaar, waarna er doorgaans een volledige renovatie plaatsvindt (die de gemeente dient te betalen). Wellicht blijft de dotatie op hetzelfde niveau als onderhoudsplannen hiermee rekening houden (omdat er aan het einde van de levensduur niet meer grote uitgaven aan onderhoud worden gedaan).
Wij hadden de instellingen die al een voorziening voor groot onderhoud aanhielden, geadviseerd om te wachten met het maken van een keuze. Met de kennis van toen hebben een aantal instellingen in voorgaande jaren (mede in overleg met ons) gekozen voor duidelijkheid en zijn overgegaan naar activeren en afschrijven. Nu de ontwerprichtlijn er is, zullen alle instellingen de komende maanden een keuze moeten gaan maken.

Houd de onderhoudsvoorziening aan
Ons advies op basis van deze conceptrichtlijn is om de onderhoudsvoorziening aan te houden (en niet over te stappen naar activeren/afschrijven). Hiermee worden kosten voor groot onderhoud geëgaliseerd en wordt een deel van het eigen vermogen dat bestemd is voor groot onderhoud bestemd via een onderhoudsvoorziening. Een hogere dotatie dan de huidige dotatie aan de voorziening kan worden voorkomen door in de onderhouds-
plannen rekening te houden met de levensduur van het gebouw. De overstap naar de nieuwe methode is overigens een stelselwijziging, maar mag prospectief worden verwerkt. Dat betekent dat eventuele extra lasten voorkomend uit deze methode, in de toekomst als last worden verantwoord. Indien een onderwijsinstelling reeds heeft gekozen voor activeren en afschrijven van het groot onderhoud is er geen keuze nodig. Met name wanneer dit retrospectief is uitgevoerd (waarbij de onderhoudskosten uit het verleden alsnog zijn geactiveerd) verschilt deze methode voor wat betreft de last in de staat van baten en lasten niet veel van de methode waarbij er wordt gedoteerd. De afschrijvingslast is veelal vergelijkbaar aan de dotatie aan de onderhoudsvoorziening, met name bij grotere onderwijsinstellingen. Ook voor de bepaling van het bovenmatig vermogen heeft dit vrijwel geen effect, omdat hierbij rekening wordt gehouden met zowel activering van onderhoudskosten als met het nemen van een onderhoudsvoorziening. Alleen indien de onderhoudskosten niet retrospectief zijn geactiveerd, is er bovenmatige vermogen ontstaan als gevolg van het niet langer voorzien van onderhoudskosten.

Subsidieregelingen voor behalen onderwijs-bevoegdheid verlengd

Subsidieregelingen voor behalen onderwijs-bevoegdheid verlengd

Twee subsidieregelingen zijn verlengd. Het gaat om de Regeling subsidie korte scholingstrajecten vo en de Regeling subsidie zij-instroom. Het bedrag van die laatste regeling is ook verhoogd. De Regeling subsidie korte scholingstrajecten vo richt zich op mensen die al in het vo werken of vo-leraar willen worden en een (extra) bevoegdheid willen halen. Zij kunnen subsidie krijgen voor een kort scholingstraject. Scholingstrajecten die in aanmerking komen voor subsidie zijn:

● Een traject waarmee je les mag geven in de onderbouw van de basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen
van het vmbo. Dit traject kan alleen worden gevolgd na afronding van de pabo.
● Een traject uit kolom I en II van bijlage 1 en 2 van de Beleidsregel ontheffing benoembaarheidsvereisten en bekwaamheidserkenning vo;
● Een traject uit kolom V van de Regeling conversietabel getuigschriften en vakken vo;
● Een educatieve module aan de universiteit nadat eerst een verwante universitaire bachelor is behaald.
Deze subsidieregeling is verlengd tot en met eind 2023. De subsidie kan tot en met 15 oktober 2023 worden aangevraagd bij DUO. Op de website van DUO staan de voorwaarden, de trajecten waarvoor subsidie kan worden aangevraagd en de hoogte van het subsidiebedrag.

Met de subsidieregeling zij-instroom kunnen schoolbesturen een bijdrage krijgen om een zij-instromer aan te stellen en binnen twee jaar een bevoegdheid te laten halen. De looptijd van deze regeling is met één jaar verlengd tot 1 januari 2026. Verder is het subsidiebedrag verhoogd naar 25.000 euro per zij-instromer. Het subsidiebedrag wordt verhoogd omdat uit onderzoek blijkt dat de kosten die schoolbesturen maken, aanzienlijk hoger zijn dan het huidige subsidiebedrag. De subsidie kan tot en met 15 oktober 2023 worden aangevraagd voor zij-instromers die in 2022 of 2023 zijn begonnen met hun scholing. Op de website van DUO is meer informatie te vinden over de subsidieregeling en de voorwaarden.










Inspectie grijpt sneller in als het niet goed gaat

Inspectie grijpt sneller in als het niet goed gaat

De Inspectie van het Onderwijs wil sneller kunnen ingrijpen wanneer de onderwijskwaliteit van een school of instelling onvoldoende is en zij tekortkomingen vaststelt. Sinds 1 januari 2023 kan de inspectie in zo’n situatie sneller financiële maatregelen nemen. Wanneer de inspectie tekortkomingen signaleert, geeft zij de betreffende school of instelling een herstelopdracht. Zij geeft ook aan binnen welke termijn de tekortkomingen moeten zijn opgelost. Er gelden financiële maatregelen voor scholen of instellingen die de herstelopdracht niet op tijd uitvoeren. Sinds 1 januari 2023 gelden hiervoor aangepaste maatregelen.

De Inspectie van het Onderwijs kan een deel van de financiering door de Rijksoverheid direct stopzetten. Voert de school of instelling de herstelopdracht na de termijn wel uit? Dan wordt het ingehouden bedrag alsnog niet uitbetaald. Dit geldt alleen voor het basisonderwijs en voortgezet onderwijs.

De Inspectie van het Onderwijs kan meer variëren in de hoogte van het deel van de financiering door de Rijksoverheid dat wordt uitgesteld of stopgezet. Hierdoor sluit de financiële maatregel beter aan op de ernst van de tekortkoming. Dit geldt voor alle sectoren: basisonderwijs, voortgezet onderwijs, middelbaar beroeps-
onderwijs (mbo) en hoger onderwijs. Het doel van deze maatregelen is dat scholen en instellingen waar het nu niet goed gaat de tekortkomingen sneller oplossen. Het sneller ingrijpen is onderdeel van een breder maatregelenpakket tegen onvoldoende onderwijskwaliteit.


Inschatten uitgaven onderhoudsvoorziening:  geen rekening houden met prijsstijgingen

Inschatten uitgaven onderhoudsvoorziening: geen rekening houden met prijsstijgingen

Hoe een onderwijsinstelling een onderhoudsvoorziening zou moeten vormen, staat al enige tijd ter discussie. Wel is begin 2022 een nieuwe richtlijn (RJ uiting 2021-14) uitgegeven waarin de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) al enige verduidelijking biedt. Hierin wordt onder meer gesteld dat er van groot onderhoud geen sprake is indien een specifieke component van een actief wordt vervangen. Deze benadrukking maakt het in de praktijk soms lastig om groot onderhoud waarvoor een voorziening kan worden gevormd, te onderscheiden van componenten die moeten worden geactiveerd. De RJ noemt renovatie als voorbeeld van groot onderhoud; in de praktijk omvat renovatie echter veelal vervangingen van enkele onderdelen.
Daarnaast heeft de RJ in dezelfde richtlijn aangegeven dat de voorziening voor groot onderhoud ‘gewoonlijk’ tegen nominale waarde wordt gewaardeerd.
Expliciet wordt in deze richtlijn aangegeven dat de richtlijn nog niet geldt voor onderwijsinstellingen, maar deze richtlijn geeft wel de contouren weer waarbinnen een onderhoudsvoorziening gevormd dient te worden. In de praktijk zien wij als gevolg hiervan dat steeds meer onderwijsinstellingen geen onderhoudsvoorziening meer opnemen, maar de uitgaven voor groot onderhoud activeren.
De RJ heeft nu ook een verduidelijking opgenomen in RJ 252 ‘Voorzieningen, niet in de balans opgenomen verplichtingen en niet in de balans opgenomen activa’, die vanaf boekjaar 2022 moet worden toegepast. Hierin staat dat de indien de voorziening tegen nominale waarde wordt gewaardeerd, ook de uitgaven nominaal moeten worden berekend. Dat betekent dus dat in een onderhoudsvoorziening niet meer rekening mag worden gehouden met prijsstijgingen. Hiermee worden (verdere) beperkingen opgelegd aan de te vormen onderhoudsvoorziening.

Tips met betrekking tot de WNT

Tips met betrekking tot de WNT

Nu het eind van 2022 nadert, geven we u twee tips mee met betrekking tot de Wet normering topinkomens (WNT):

Bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering

Verantwoord de bestuursaansprakelijkheidsverzekering in de vrije ruimte van de Werkkostenregeling (WKR) , dan hoeft deze niet opgeteld te worden bij de bezoldiging van de topfunctionarissen. Als deze wel opgeteld moet worden, moet de netto beloning zelfs gebruteerd worden.

WNT KLASSE 2022

Check de WNT-klasse! In 2022 zijn de criteria voor het berekenen van de bezoldigingsklasse gewijzigd. Voorheen waren de criteria gebaseerd op een driejaarsgemiddelde. Met ingang van 2022 zijn deze gebaseerd op T-2. Wij adviseren u om nog in december te berekenen in welke bezoldigingsklasse de onderwijsinstelling is opgenomen en of het bezoldigingsmaximum niet wordt overschreden. Wij hebben al geconstateerd dat een onderwijsinstelling door de nieuwe criteria in een lagere bezoldigingsklasse valt en hierdoor het bezoldigingsmaximum wordt overschreden. Er is geen sprake van een overgangsrecht voor de gewijzigde bezoldigingsklasse.

Aantal vrouwen en mannen in het bestuursverslag

Aantal vrouwen en mannen in het bestuursverslag

Onderwijsinstellingen moeten vanaf 2022 in hun bestuursverslag vermelden hoeveel vrouwen en mannen zitting hebben in hun bestuur en toezichthoudend orgaan. Dat staat in het gewijzigde Besluit inhoud bestuursverslag. In de meeste bestuursverslagen wordt dit al gedaan, zodat deze verandering niet veel gevolgen zal hebben.
Grote besloten vennootschappen en naamloze vennootschappen moeten vanaf 2022 een streefcijfer formuleren voor de gewenste man-vrouw-verdeling in het bestuur, het toezichthoudend orgaan en werknemers in leidinggevende functies. Ook moeten zij een plan maken hoe daar te komen en vervolgens daarover rapporteren in hun bestuursverslag. Voor onderwijsinstellingen geldt deze verplichting vooralsnog niet, maar mogelijk zal dit ook voor onderwijsinstellingen (organisaties die moeten voldoen aan BW2T9) in de nabije toekomst een verplichting worden. Het staat onderwijsinstellingen vrij om dit op vrijwillige basis te doen.